Genade voor een getraumatiseerd volk
|Vorige week bezocht ik Yad Vashem, het holocaust-museum in Jeruzalem. Vijftien jaar eerder bezocht ik het museum al, maar dit keer met mijn 11-jarige dochter. Door haar ogen beleefde ik de Shoah via de beelden en de getuigenverslagen. We bleven dicht bij elkaar, soms kroop ze tegen me aan. En telkens moest ik uitleggen hoe het kwaad zich in kleine stapjes ontwikkelde tot de moord op zes miljoen Joden.
Eerst kregen de Joden een ‘J’ in hun paspoort, dat leek nog acceptabel. Toen mochten ze sommige winkels niet meer binnen gaan. In Oost Europa werden ze vervolgens naar Getto’s gebracht, en daar vandaan werden dan eerst alleen de zwakken weggevoerd. Als mens ben je geneigd om elk kleine stapje maar te aanvaarden omdat je hoopt dat het grote kwaad dan wegblijft. Maar de realiteit is dat je zo juist stapje voor stapje je ondergang tegemoet gaat.
Je hoort in het museum de speech van de leider van het Getto in Warschau die uitlegt waarom hij ervoor koos om liever 12.000 kinderen op te geven dan dat de hele gemeenschap werd weggevoegd. “Op die manier lijkt het toch alsof je 38.000 mensen redt”, lichte hij zijn moeilijke beslissing toe. Maar uiteindelijk werd natuurlijk alsnog de hele gemeenschap weggevoerd. Stapje voor stapje ging het volk de ondergang tegemoet.
We hoorden het verhaal van de 14-jarige jongen die naast zijn vader op de binnenplaats van het concentratiekamp stond. Zijn vader zakte in elkaar. Hij wist dat hij als zoon zijn vader overeind moest helpen. Dat was zijn plicht! Maar hij wist ook dat mensen die een ander hielpen ter plekke doodgeschoten zouden worden. Dus deed hij niets, en werd zijn vader afgevoerd naar het ziekenhuisje waar hij direct met tbc-besmet werd en stierf. De zoon overleefde het kamp, maar zou nooit meer vrij komen van zijn schuldgevoel. Nog steeds, zo vertelde hij, lag hij ’s nachts wakker omdat hij zijn vader niet overeind geholpen had. “Hij kon er toch niets aan doen, het was zijn schuld niet!” zei mijn dochter verontwaardigd. Ze heeft gelijk, het verontmenselijken van de Joden trok diepe sporen tot lang na de oorlog, tot op de dag van vandaag.
Buiten het museum staat een grote afbeelding in steen gegrift: “The last march”. Je ziet een rij Joden, mannen, vrouwen en kinderen. Zij laten zich meevoeren, hun ondergang tegemoet. In alles schreeuwt de sculptuur het uit: Dit nooit meer, nooit zullen we ons meer zo mee laten voeren! En gelijk hebben ze.
De Joden zijn een sterk volk. Ze hebben geleerd om door de grootste beproevingen en de zwaarste tegenslagen heen te blijven bestaan. Ze hebben zichzelf bewapend, en dat was nodig ook in een wereld waar al hun buren hen de zee in wilden drijven. Maar achter al die kracht en die macht zit ook een diep trauma. Een trauma dat verder teruggaat dan alleen de Shoah, een trauma dat al millennia lang sporen door hun ziel trekt.
Je mag de manier waarop Israël zich denkt te moeten verdedigen tegen de vijandigheden die ze om zich heen denken te zien vergelijken met hoe wij als postmoderne Nederlanders dat zouden doen als de Belgen stenen naar ons zouden gooien. Je mag er niet naar kijken alsof het alleen maar een zwaarbewapende soldaat is die schiet op stenen gooiende tieners. Israël is die getraumatiseerde 14-jarige jongen die nog steeds wakker ligt van zijn ervaringen in het vernietigingskamp. Naar dit getraumatiseerde volk moeten we kijken met liefde en genade. Het verleden heeft hen geleerd om zich zelfs tegen het kleinste stapje verzetten dat zou kunnen leiden tot hun vernietiging. Het is niet voor niets dat het volk zichzelf zwaar bewapend, en snel met scherp schiet. Want het verleden heeft hen geleerd dat er ook met scherp op hen geschoten wordt en veel van hun buren hen het liefst, met vrouwen en kinderen de zee in zou drijven. Het drama dat zich nu voltrekt in Israël en de bezette gebieden is niet zonder context, niet zonder verleden, niet zonder trauma.
Israël lijkt op het kind dat op school al eeuwen lang gepest en geslagen wordt, en daarom nu het iets groter en sterker geworden is hard terugslaat. Als je zo lang zo onmenselijk klem gezeten hebt kan niemand het je kwalijk nemen dat je het kleine stukje ruimte dat je hebt met grof geschut verdedigt. Als je vrede wilt in het Midden Oosten dan begint dat bij het geven van veiligheid aan de Joden. Het begint dan met het erkennen van hun trauma en het wegstoppen van die ‘jamaars’ die bij je opborrelen. Net zoals je van een verkrachtte vrouw niet kan verwachten dat ze de volgende dag al aardig en vergevend doet tegen haar belager, moeten we Israël de tijd en ruimte geven. Projecteer je eigen onbedreigde vredes-wijsheid niet op een volk dat zo extreem geleden heeft.
Daar helpen we ook de Palestijnen mee. Zij worden nu als pionnen misbruikt door de machten die geen vrede willen. Zij groeien nu op als een nieuw getraumatiseerd volk. En die twee getraumatiseerde volken moeten samen leven op die postzegel daar in het Midden Oosten. Midden tussen rijke olie-staten die hen niets gunnen. Als we als westerlingen echt vrede willen voor het Midden-Oosten zullen we moeten stoppen om hautain uit de hoogte de Joden te vertellen wat ze moeten doen. Wij zijn nog steeds aan zet. Onze schuld is nog lang niet ingelost. We hebben het probleem alleen maar verplaatst. Grote woorden passen ons niet. Dat is schijn-barmhartigheid, mooie woorden voor de bühne waar Jood noch Palestijn mee geholpen is. Als we de keten van het trauma willen doorbreken zullen we ons eigen schakeltje eruit moeten halen. Bezoek Yad Vashem of een ander museum of monument over de holocaust. Niet om deze plaatsen van herinnering te tegen de slachtoffers van toen te gebruiken. Neem een kind mee, en kijk door haar ogen, misschien kan ze je iets leren.