Hoop in het midden van de nacht
|Vanmorgen hadden we een doopdienst, een kind zong “Allerleukste liedje” en thuis op de bank sprongen bij mij de tranen in de ogen. Een echt kinderlied, geschreven door een kind. Supereenvoudig, maar recht mijn hart in. God die zegt dat zijn liefde voor mij hoger is dan een berg, mooier dan een regenboog en dieper dan een oceaan.
Twee jaar geleden schreef ik daar een blogje over, als ik dat nu teruglees zie ik dat ik toen al last had van die milde depressie. Vreemd om dat nu teruglezend te begrijpen, en in oude blogs[1][2] mezelf een beetje in mijn hart te kunnen kijken. Ook ben ik blij dat ook nu, terwijl het beter met me gaat, dit eenvoudige lied me nog steeds ontroert. Het is de kern van het christelijk geloof: Wie ben ik voor God? “Want zo lief had God de wereld…!”
Het moment dat ik brak was op een zomerse dag toen ik in mijn lunchpauze een rondje liep door de natuur van de haven van Antwerpen. Ik zat alleen onder een huizenhoge windmolen in het zonnetje en kreeg op mijn mobiele telefoon vrijwel tegelijk 3 mailtjes binnen. Het was al zo’n rondje waarin alles door mijn hoofd maalde, maar deze 3 totaal verschillende mailtjes typeerden precies de oorlog die zich al zo lang voltrok in mijn hoofd.
Het 1ste mailtje was een ‘klap in mijn gezicht’. Ik kreeg een afwijzing voor dat waar ik in mijn leven het meest op hoopte. Niet onverwacht maar wel definitief, en ook niet op een prettige manier. De 2e mail was van de hoofdredactie van het Reformatorisch Dagblad. Opnieuw een verwachte ‘afwijzing’, dit keer van een ingestuurd opiniestuk. Maar deze mail was heel vriendelijk en prettig, broederlijk zelfs en niet zonder perspectief. Het was een ‘nee’ maar voelde als een warme deken. Gek hé!
De 3e mail was een lied voor mijn hart. Een vrouw die mijn boek en wat blogs had gelezen, en mij hartelijk bedankte omdat die haar geholpen hadden toen twee van haar kleinkinderen LHBTQ’er bleken te zijn.
Drie mails. Eentje die (voor mij) zoiets zei als “Stop er maar mee”, eentje met een “misschien later” boodschap, en een 3e mail die riep: “Ga door!” Dat ging voor mij niet alleen over schrijven en spreken, maar ook over leven en geloven. Nu ben ik nooit suïcidaal geweest, maar die vraag is wel een grondtoon in mijn bestaan: heeft het wel echt zin om te leven, om te geloven? Is God er wel? Maakt hij echt alles goed?
Een niet-gelovige ex-collega antwoordde me dat 20 jaar geleden al: “Ik wou dat het waar was!”, en hij keek er heel serieus bij. Hij wou het echt, maar kon het niet geloven. De geloofsbelijdenis van een atheïst. Misschien begon toen mijn depressie al. God zo ontzettend nodig hebben, niet buiten Christus om kunnen voor het leven nu en straks, maar altijd de knagende twijfel of die God er ook wel echt is. Als een hert dat verlangt naar water verlangen naar God, maar dan midden in de woestijn. Een woestijn die wij, christenen, mede voor elkaar maken door de manier waarop we leven en geloven.
Een depressie is meer dan een geloofscrisis. Het is ook niet zo rationeel als ik het beschrijf. Met goede hulp en tijd kun je het soms achter je laten. Ik ben een van die geluksvogels die er redelijk snel uit was. Misschien ook wel dankzij dat geloof, want dat heeft mij nooit verlaten. Hoop is dat wat je op de been houdt als alles verloren lijkt te zijn. Als Nietzsche gelijk zou hebben en God echt dood zou zijn, dan zou er geen hoop zijn. Maar voor mij is en blijft het verbluffend om mijn eigen vragen en worstelingen in de Bijbel terug te lezen. Wat een boek! Wat een haarscherpe analyse van het menselijk probleem! Maar vooral: wat een God die daar zo op reageert! Als ik duisternis zie, schijnt God zelf het licht! Terwijl ik denk: “Stop er maar mee” ziet Gods liefde alle reden om door te gaan met de mensheid. Hij is zoveel wonderlijker en reageer zo oneindig veel grootser en liefdevoller. Dat geeft me het onberedeneerbare perspectief van de in de Bijbel beschreven God die al mijn zorgen en vragen niet beantwoordt maar op bovenmenselijke wijze overstijgt.
Ja, in dat perspectief is het logisch dat wij christenen mensen blijven, en dus op ons menselijke, zondige niveau blijven leven, denken en geloven. Maar God wil ons gebruiken. Mij ook. Dat was ooit mijn bevestigingstekst toen ik ouderling werd: dat God in zijn genade ons als breekbare vaten van klei wil gebruiken om de kostbare wijn van zijn Evangelie uit te schenken. Dat is een beetje de status quo van mijn leven geworden. De twijfel blijft, maar al zou er maar een kans van 1 promille zijn dat God werkelijk zou bestaan en leven wil geven, dan nog is die ultrakleine kans meer dan genoeg om voor te leven. Maar ik geloof dat die onberekenbare kans oneindig veel groter is. Als alleen al de Bijbel die hij door mensenhanden liet schrijven zo wonderlijk groot en hoopgevend is, hoe goed en groot moet het Woord dat mens werd dan zelf wel niet zijn!
Dat is het leven van een christen. “Stop”, “Misschien” en “Ga door!” komen tegelijk op je af. Ze zijn ook alle drie waar. Ze horen bij elkaar. Ze zijn als zonde, hoop en genade. Maar wat nog belangrijker is is dat God tegen jou en mij zegt dat zijn liefde voor ons hoger is dan een berg, mooier dan een regenboog, en dieper dan een oceaan. “Als je eens wist hoeveel hij van je houdt!” Ik heb inderdaad geen idee! Wat heerlijk dat er een God is die zoveel van me houdt dat ik het niet eens kan geloven of begrijpen!