Laatste brief aan Geert
|Geert de Korte is godsdienstdocent op een reformatorische school, hij reageerde op mijn oproep aan oa. leraren om lef te tonen rondom homoseksualiteit.
Geerts 1ste brief
Mijn 1ste reactie
Geerts 2e brief
Mijn 2e reactie
Geerts laatste brief
Lees hieronder mijn laatste reactie
Beste Geert,
Als ik je goed begrijp zie je huwelijk, seksualiteit en voortplanting zo diep met elkaar verweven dat we ze niet van elkaar los mogen koppelen. In je 1ste brief noem je dit een gebod van God, waarbij je meteen schrijft dat we ook na moeten denken over de ethische consequenties daarvan, hoewel deze niet kunnen oplossen door Gods gebod aan te passen. Het nadenken over de ethische consequenties, met name vanwege de impact die deze hebben voor homo’s, heeft je hart. Je voert dit gesprek niet omdat je zo nodig paal en perk wilt stellen, maar omdat je als docent, als mens en als christen je naasten wilt helpen met de vragen die ze hebben, en hen ruimte wil geven om te zijn wie ze zijn. Daarom waardeer ik je brieven enorm.
Tegelijk laat het zien dat we allebei een andere insteek hebben. Voor jou is je pastorale bewogenheid het doel, en het gebod enkel het vertrekpunt. Ik geloof niet dat het gebod bestaat, en zie het bijbehorende pastorale gesprek dan ook vooral als een goed gevolg van een kwaad dat we zelf gezaaid hebben. Toch vinden we elkaar wel telkens bij de doordenking van het christelijke leven: Een christen hoeft niet alles uit het leven te halen, wil de minste zijn, en zichzelf verloochenen. Ook geloven we beiden dat seksualiteit bij het huwelijk hoort. Intimiteit en vertrouwen horen bij elkaar. Als er kinderen zijn geeft deze trouw hen ook veiligheid.
Dat we verschillende accenten leggen blijkt denk ik uit de vragen die we stellen. Jij stelt vaak de vraag: waarom zou iets per se mogelijk moeten zijn? Ik vraag waarom het verboden is.
Deze verschillende uitgangspunten maken het gesprek lastig. Mijn vraag naar de legitimiteit van het gebod verstoort jouw pastorale bedoelingen. Jouw nadruk op het pastoraat voelt voor mij misplaatst als het gebod niet goed is. Ik heb de afgelopen jaren veel nagedacht over hoe ik toch het wederzijdse begrip kan vergroten. Deze briefwisseling helpt daar opnieuw bij. Wat ik leerde is dat de christelijke vrijheid die ik zie voor homo’s ook moet betekenen dat elke homo de ruimte moet hebben om single te blijven, of een hetero-huwelijk aan te gaan. Ook leerde ik dat een pleidooi voor volledige aanvaarding van homo-relaties pijn doet bij hen die al decennia lang zichzelf verloochenen door bewust alleen te blijven. Los van de vraag of dat een goddelijk gebod is, willen zij de minste zijn, aanvaarden zij de kerkelijke mores, en willen zij op die manier God dienen.
Seksuele diversiteit laat ons ook zien dat het in de kerk niet om huisje-boompje-beestje draait. Dat is een les voor zowel hervormende en behoudende christenen.
De belangrijkste les voor mij is dat een pastorale vraag niet allereerst draait om een goedkeurend antwoord. Door relaties mogelijk te maken en het huwelijk open te stellen verdwijnt voor de homo’s het feit niet dat zij anders zijn. Misschien is dat ook wel de paradox van het verbod, want daarin komt die erkenning van het anders zijn vreemd genoeg het duidelijkst naar voren. Diversiteit moet niet alleen aanvaard worden, maar allereerst worden erkend. Aanvaarding is wel onze opdracht, maar het is niet het antwoord op alles.
Ondanks die lessen is mijn afkeer gegroeid van de afwijzing van homo-relaties. Als ik eerlijk ben vind ik ook in jouw brieven niet een goed onderbouwde bijbelse visie die een verbod legitimeert. Noch de koppeling met de voortplanting, noch de waarde van de zelfverloochening, noch de afwijzing van wereldgelijkvormigheid, noch de hoge christelijke moraal, noch de mogelijkheden die het celibaat geven, noch de traditie, noch de kerkgeschiedenis, noch de waarde van het heteroseksuele huwelijk, geven volgens mij reden om tot de overtuiging te komen dat twee mensen van hetzelfde geslacht niet op alle vlakken voor elkaar een tegenover kunnen en mogen zijn.
De enige reden om iets te verbieden is dat God ons dat gebiedt. In de Bijbel lezen we dat elk gebod de naaste dient, en geen kwaad doet (Rom 13:9-10). Gods geboden zijn ten diepste pastoraal. Hij geeft ze niet aan ons omdat Hij nu eenmaal souverein heerst, maar omdat Zijn geboden ons dienen.
Daarom ligt er aan het eind van deze briefwisseling denk ik voor ons beiden een vraag. De vraag voor mij is of de christelijke vrijheid, die ons leert dat alles geoorloofd is, ook betekent dat alles nuttig is (1 Kor 6:12)? Willen hervormende christenen een ‘makkelijk geloof’ zonder normen? Willen wij nog wel ons kruis opnemen en Christus volgen?
De vraag die volgens mij relevant is voor behoudende christenen is of de geboden, die zo vertrouwd en zo diep ingesleten zijn, geen menselijke geboden zijn: “Pak niet, proef niet, en raak niet aan? .. ingevoerd volgens geboden en leringen van de mensen .. een schijnreden van wijsheid, door eigenwillige godsdienst en nederigheid, en verachting van het lichaam, maar ze zijn zonder enige waarde.” (Kol 2:21-23)?
Beide vragen raken denk ik de kern van het christen-zijn, al raken ze deze beiden van een totaal andere kant. Wetticisme én losbandigheid zijn altijd al de grootste gevaren geweest voor elke christen. Daarom moeten we elkaar daarop blijven bevragen, en altijd open blijven staan om van beide kanten aangesproken te worden, en de Bijbel niet te gebruiken om eigen overtuigingen op te projecteren, maar als tegenover die onze eigen opvattingen bevraagt en tegenspreekt.
Als behoudende en hervormende christenen die houding hebben, hoop ik dat we elkaar kunnen erkennen als dienaren van Christus. Ik hoop dat we op die manier samen Kerk van Christus kunnen zijn, waarbij de één iets laat om God te dienen, terwijl de ander datzelfde doet en God er voor dankt (Rom 14).
Scholen zijn geen kerken, maar door ons systeem van bijzonder onderwijs liggen school, kerk en geloof juist in de reformatorische zuil sterk in elkaars verlengde. Daarom hoop ik dat die houding door de leraren wordt doorgegeven aan de leerlingen. Niet een mandje vol overtuigingen van wat goed en kwaad is, maar die houding om bij alles wat je doet of laat God te willen dienen en elkaar te kunnen aanvaarden.
Ik dank je hartelijk voor ons gesprek,
Robert Plomp