Mijn onvermijdelijke dood?
|Ik wil niet doodgaan.
Toch is het onvermijdelijk. Er zal een moment komen dat ik geen ik meer ben. Dat is vreemd, want er zijn is toch het belangrijkste dat ik heb. Dood zijn. Niet voor even. Niet voor lang. Niet voor heel lang. Maar voor altijd en altijd. Niet alleen slapen en stil liggen. Niet alleen rusten. Maar gewoon geen enkel bewustzijn meer, geen gedachte, geen hoop, geen toekomst en zelfs geen weet meer van verleden. Als ik morgen sterf doet gisteren er niet meer toe. Al mijn gedachten, emoties en herinneringen verdwijnen dan met mij. Het doet er eigenlijk niet toe hoe lang ik nog leef. De dag nadat je bent gestorven is het totaal irrelevant of je 10, 50 of 100 jaar bent geworden. Je hebt geen idee meer hoe het was.
Eén seconde nadat ik stierf maakt het geen verschil meer of ik pijn had of gelukkig was, of ik treurde of lachte, of ik liefhad of haatte. Nog even blijft er een herinnering hangen. Een tijdje wordt ik nog gemist. Al zal ik daar zelf niks van merken. Even treuren. Een dag voor velen, een maand voor aardig wat, een paar jaar voor de mensen die dicht bij mij stonden, en een blijvende vervagende herinnering voor hen van wie ik het meeste hield, totdat ook zij sterven. Een tel nadat de laatste bekende gestorven is maakt de duur van die herinnering ook niets meer uit. Voor mij niet, voor hen niet, voor niemand niet.
Nutteloos
Ik zou wat achter kunnen laten. Een blogje, een boekje. Misschien dat ik dan nog een beetje zegen kan geven over 150 jaar. Een minimaal klein aantal mensen bereikt dat, tot zegen zijn lang na de dood. Daar merk je zelf dan niets meer van. Toch geeft het tijdens je leven een goed gevoel, alsof je na je dood nog even door kunt leven. Een eeuw voor sommigen, een millennium voor een klein aantal, duizenden jaren voor een enkeling. We luisteren naar hun muziek, leren van hun wijze woorden of laten ons verbazen door hun verhalen. Een ijle herinnering aan iemand die ooit was. Totdat we ook hen niet meer herinneren, een vergeten naam in een geschiedenis boek. Op een dag zal het licht van de laatste mens uitgaan, zal de planeet onze nalatenschap overwoekeren en zal zelfs de grootste herinnering ooit versterven. Tien of dertigduizend jaar menselijke beschaving, het blijkt een knipoog te zijn van tijdelijkheid binnen het altijd. De Piramiden zullen verkruimelen, Bach zal niet meer gehoord worden, en Confucius niet meer gelezen. Onze zon dooft en de aarde verbrandt. Eén voor één zullen de sterren sterven en de elementen ontbinden, totdat er niets meer is.
Tegen die tijd is de aarde niet eens vergeten, want buiten ons heeft niks ooit zelfs geweten van ons bestaan. Alsof we er nooit geweest zijn. Elke goede daad die we hebben gedaan, elke hongerige die we hebben gevoed, elke gepeste die we hebben geholpen, elke zieke die we hebben genezen, ze zijn dan allemaal allang verteerd. Het is een beetje alsof je eerst met een goed gevoel een eendje redt uit de bek van de reiger, en het beestje dan 2 tellen later doodgereden wordt door een auto. Die 2 tellen zijn te kort voor een gevoel van voldoening. Wat is het werkelijke verschil met 2 millennia? Achteraf is het alsof we nooit bestaan hebben. De wezen niet, de vluchtelingen niet, de armen niet en de zieken niet. Voor mij maakt dat niets uit. Die ene tel nadat ik stierf deed het er voor mij toch al niets meer toe. Een trieste constatering. Waarom zou ik vandaag leven als ik morgen toch sterf? Wat doet het er toe?
Projectie
De bovenstaande gedachten waaien altijd door mijn hoofd. Soms heftig, soms een beetje op de achtergrond. Bewust van het feit dat mijn bewustzijn bijna niets is. Een kort minuscuul vlammetje in een eeuwigheid van niets. Daarom heb ik God nodig. Als er geen God is dan ben ik feitelijk niets. Dan is mijn bestaan en alles wat ik doe compleet zinloos. Het nut dat het voor het moment heeft heeft geen waarde als dat moment maar tijdelijk is. Dat heet projectie. Ik verzin een God die mij leven geeft, en op die zelfverzonnen God ga ik dan vertrouwen. Dan ga ik verwachten dat hij mij redt van de tijdelijkheid. Hoop doet leven. Waarom zou ik mijn levensdagen slijten in hopeloosheid als een nep geloof mij er als een soort drugs doorheen kan slepen? Een verdovend middel om mij te laten genieten van het nu zonder oog te hebben voor de onmisbare betonnen muur waar mijn levenswagen straks hoe dan ook op knallen zal. Heb ik God verzonnen? Is mijn hoop en vertrouwen waardeloos en leeg? Kan ik de feiten beter gaan accepteren, en sterven met mijn ogen open?
Nietzsche
Als we dan toch allemaal dood gaan, laten we dan maar leven voor het nu, zonder rekening te houden met de ander. Waarom zou ik de ander voeden, troosten, helpen of ontzien als dat toch geen blijvende waarde heeft? Wat maakt mijn belangeloze daad van liefde uiteindelijk kwalitatief van hogere waarde dan mijn egoïstische daad van nemen? Toen prof. Van Asselt me leerde dat Nietzsche dat bedoelde met zijn ‘God is dood’ betoog, ging er een wereld voor me open. Voor Nietzsche was dat geen triomf, het was een gruwelijke ontdekking. Als God dood is, wat houdt ons dan nog tegen om te pakken wat we pakken kunnen voor we sterven? Niet dat dat echt nut heeft, maar het is beter dan niets. Zoiets?
Het moderne atheïstische LaVey satanisme propageert dat: Leef je leven zoals jij wilt, duw ieder die je in de weg staat aan de kant, laat de anderen met rust.
En toch is onze goddeloze maatschappij nog steeds niet zó goddeloos geworden als Nietzsche voorzag. Wat weerhoudt ons om te profiteren ten koste van de ander? Is ons godsgeloof vervangen door een geloof in de waarde van moreel correct handelen? We hebben dat gevoel dat een enigszins acceptabele ethische levenshouding een blijvende waarde heeft. Goedheid is onze nieuwe godheid, maar ik aanbid hem niet. Ja, goed doen is goed, maar als doel in zichzelf is voorbijgaande goedheid waardeloos. Wat een troosteloze gedachte.
Omkering
Hoe is het mogelijk dat ik in deze eindeloze zee van ruimte en tijd na kan denken over mijn eigen feitelijke onaanwezigheid? Waarom heeft het niets zich voor een korte tijd gesplitst in anti-materie en materie waaruit de sterrenstelsels konden ontstaan? Want toch ben ik iets en niet niets. Daarom geef ik het niet op. Zolang ik adem blijf ik mij vasthouden aan de hoop dat er een godheid achter de goedheid zit. Net buiten onze waarnemingshorizon, vlak achter het dunne laagje dat het iets van het niets scheidt. Dat is projectie; de meest mooie, gelukzalige, hoopvolle projectie ooit gemaakt. Weet je waarom ik daar mijn hoop op heb gezet? Vanwege Jezus Christus. Als er dan ooit één mens is geweest die over duizend millennia herinnerd wordt, dan zal dat Jezus zijn. Geen mens dat wij willen herinneren is zo onomstreden als hij, niemand was zo tegennatuurlijk goed. Doordat hij, die eeuwig is, mens werd heb ik hoop dat ik, die mens ben, eeuwig kan worden. Hij zette zichzelf opzij om de ander ruimte te geven, hij verwisselde het volmaakt geliefd zijn voor verlatenheid. Hij nam de verantwoordelijkheid voor alles uit eigen wil. Zo compleet anders dan Nietzsche vreesde. Dat verhaal is zoveel beter dan al die andere verhalen. Al die andere hoopgevers had ik zelf kunnen bedenken met mijzelf als schitterend middelpunt. Waar ik hoop ooit mijn niets-zijn in te kunnen wisselen voor iets, werd hij vanuit het alles niets. Dat is geen simpele opoffering, dat is een volledige omkering van realistisch tijdsgebonden handelen. Een nieuw perspectief kan alleen vanuit een ander perspectief gegeven worden. Deze projectie komt niet vanuit mijzelf, ze komt van buiten. Dat geeft mij hoop dat wij in Jezus aangeraakt worden vanuit de tijdloosheid.
Minimale kans
Ja, daar is veel tegenin te brengen. De gedachte heeft maars en mitsen. Maar al zou er maar een minimale kans zijn dat Jezus werkelijk die eeuwige Heer is. Al zou de mogelijkheid verwaarloosbaar klein zijn dat hij mijn leven zin kan geven. Al is zou de waarschijnlijkheidsfactor van zijn werkelijkheid minuscuul zijn, dan nog zou dat hele kleine beetje meer dan genoeg zijn om mijn leven aan hem te weiden. Om op Jezus te vertrouwen heb ik geen 98% zekerheid nodig. Het hoeft zelfs geen 50/50 twijfelgevalletje te zijn. Hij is zo allesomvattend dat zelfs mijn allergrootste existentiële twijfel die hoop de das niet omdoet. Misschien is het projectie, misschien is het dagdromen en wensdenken, misschien is het ijdele hoop. Wie het zeker weet mag het zeggen. Zelf ben ik er van overtuigd dat zelfs het allerkleinste vertrouwenszaadje ons moed kan geven om zinvol goed te doen, om aan de ander te geven, elkaar te helpen, zelfs al zouden we morgen sterven. Leven om te getuigen van die hoop in woord en daad. Dan hoef ik zelfs niet meer wakker te liggen van de vraag of mijn goed-doen wel goed-doen is!
Het christelijk geloof is veel meer dan de wens om niet met de dood te eindigen. De reden om op Jezus Christus te vertrouwen is veel groter dan alleen een sprankje hoop dat hij werkelijkheid is. Toch begint het daar mee, een zwak klein antwoord op al die vragen die door mijn hoofd suizen. Soms heftig, en soms een beetje op de achtergrond. Een antwoord dat geen sluitend antwoord is. Het is hoop. Uiteindelijk is die hoop allesomvattend. Ik leef omdat hij leeft!
Lees het boek van dezelfde auteur: Nederlander met de Nederlanders, een positieve, orthodoxe visie op homoseksualiteit, wetenschap en vrouwelijke leiders. |
————————————————————–