Vragen aan de Nashville-verklaarders
|Geachte opstellers en ondertekenaars van de Nederlandse versie van de Nashville verklaring, geliefde broeders en zusters in Christus Jezus,
U ondertekende een verklaring, waarin u stelt dat er sprake is van een “historische overgangssituatie” waarin “de westerse, postchristelijke cultuur”, afbreuk doet aan “Gods bedoeling met mensenlevens, dat Hij ontworpen heeft als mannelijk en vrouwelijk”. Waarom is het nodig zoiets te ondertekenen? Is de gevallen staat van de mensheid niet het uitgangspunt van ons geloof en is de kern van het Evangelie niet, dat God in zijn Zoon, Jezus Christus, zijn naam plaatste op onze hoofden, zonder dat wij daar zelf iets voor hoefden te tekenen? Is het ondertekenen van verklaringen niet juist iets dat een christen niet zou moeten doen? Heft ons geloof in Christus als dé Waarheid niet juist ons vertrouwen in en het belang van onze eigen waarheden op?
Het is een bekend, menselijke fenomeen om een strijd te suggereren van ‘wij tegen zij’. Juist onze cultuur kenmerkt zich door politici en opiniemakers, die preken voor eigen parochie, schermen met petities, de wil van de achterban, en ’tegenstanders’ die doelbewust alles kapot proberen te maken. Ademt uw verklaring daarmee niet juist de geest van onze tijd en cultuur uit? U schetst een strijdveld, waarin de menselijke geslachtelijkheid op de tocht lijkt te staan en daarmee onze menselijkheid. Loopt u niet het risico een karikatuur te maken van de werkelijkheid, waarin u pogingen om minderheden die worstelen met hun seksuele identiteit te steunen, verwart met een niet-bestaande aanval op onze geslachtelijkheid? Moeten wij als christenen niet juist beschaamd erkennen dat de niet-gelovigen ons voorgingen in de zorg voor onze naasten, toen wij de homo- en interseksuelen (en met hen bedoel ik telkens alle LHBTQ’ers) nog naar het leven stonden, op traumatische wijzen probeerden te ‘genezen’ of volledig uitsloten van de gemeenschap van heiligen? In uw nawoord lijkt u zich dat te realiseren, maar de toon van de hele verklaring staat daar in schril contrast mee. Zou enkel een verklaring van schuld en zonde niet beter passen bij christenen, die erkennen zo lang zulke ernstige zonden tegen de naaste begaan te hebben, dan een zelfverzekerd ‘wij verklaren’?
Afgelopen november was ik als initiator en spreker betrokken bij de Studiedag Homoseksualiteit en de Kerk. Homoseksuele en heteroseksuele theologen en publicisten uit verschillende kerken, met verschillende visies op homoseksualiteit, gingen met elkaar in gesprek vanuit de erkenning dat ons lezen en begrijpen van de Bijbel gebrekkig is. Gelooft u ook, dat ons lezen en begrijpen van de Bijbel overschaduwd wordt door onze eigen zonden en dat ons denken over goed en kwaad getekend is door de zondeval? De verklaring wekt namelijk de suggestie, dat u er vanuit gaat, dat uw visie op de vragen rondom seksuele identiteiten volledig overeenkomt met Gods wil. Klopt dit of wilt u in gesprek gaan met christenen, die een andere visie hebben, maar uw geloof in Christus Jezus als hun Verlosser en opgestane Heer delen? Wilt u uw verklaring heroverwegen, en in eenheid op zoek gaan naar wat God werkelijk van ons vraagt, elke dag opnieuw, zonder uzelf of uw identiteit te verbinden aan een stellig weten?
Het ondertekenen van verklaringen kan zomaar leiden tot een ‘wij die getekend hebben’ tegen een ‘zij’. Bent u niet bang dat het zich persoonlijk verbinden aan een stellige tekst juist een blokkade kan vormen voor het telkens opnieuw biddend lezen van de Bijbel? Is het niet de Heilige Geest die ons moet leiden in ons lezen, en niet een door mensen opgesteld stuk tekst? U koppelt in de verklaring zeer direct uw visie op de seksuele identiteit aan de kern van het Evangelie. Hoe ziet u dat in het licht van Paulus’ woorden, dat in Christus het er niet meer toe doet of je man of vrouw bent? Relativeert hij daarmee niet juist onze seksualiteit en geslachtelijkheid? U verklaart helder, dat Gods genade groter is dan onze zonden, maar tegelijk suggereert uw hele verklaring, dat de maatschappelijke aandacht voor de moeiten van homo- en interseksuelen een streep zet door het Evangelie. Past uw zelfverzekerde verklaren en ontkennen wel bij uw erkenning en onderstreping, dat Gods genade en vergeving groter is dan onze zonden? En als er dan al gevaren zouden zijn voor de kerk, liggen die dan niet eerder in de grootschalige porno-consumptie door christenen, de kinder-misbruikschandalen of bijvoorbeeld het bedekken van misbruik en intimidatie van vrouwen door kerkleiders? Waarom kiest u juist dit onderwerp? Kan het zijn, dat u niet geraakt werd in uw christelijke identiteit, maar in uw persoonlijke (cultuurbepaalde) mannelijke identiteit?
Is uw spreken over onze geslachtelijkheid niet te theoretisch, te maakbaar? Wat kunnen mensen met mannelijke én vrouwelijke fysieke geslachtskenmerken met uw woorden? Is dan het oordeel van de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de geboorte heilig? U zegt, dat het biologische dan voorgaat, maar wat is volgens u dan biologisch? Leren we als christenen niet dat lichaam, ziel en geest één zijn? Als iemand zich geestelijk vrouw voelt, maar fysiek mannelijke geslachtskenmerken heeft, waarom stelt u dan dat het fysieke prioriteit heeft boven het geestelijke? En wat denkt u te winnen met deze stelling? Begrijpt u dat dit lijkt op een poging om alles op papier kloppend te laten lijken, terwijl het mensen in de praktijk verwondt?
Waarom zou het erkennen en aanvaarden van mensen met een intersekse-conditie leiden tot de ontkenning van ons mannelijk en vrouwelijk zijn? Als de maan de zon verduistert, ziet u dat dan ook als een doorbreken van Gods scheppingsorde, waarin de zon heerst over de dag en de maan over de nacht? Of kijkt u dan vol verwondering naar Gods grootheid en looft u dan Hem? Als Noach van alle dieren een mannetje en een vrouwtje meeneemt in de ark, ziet u daarin Gods verlossing voor alle dieren of gelooft u dat de onzijdige, de tweeslachtige, en de van geslacht veranderende dieren daarmee buiten de ark van de verlossing bleven?
Jezus draagt ons bij zijn hemelvaart op zijn geboden te onderhouden en door te geven. Johannes leert ons, dat zijn gebod het gebod van de liefde is. Paulus leert ons, dat elk gebod de liefde voor de naaste tot doel heeft, de liefde die de naaste geen kwaad doet. Op welke wijze hebben uw normen en geboden de liefde tot de naaste tot doel? En in welk perspectief moeten we de kerkelijke realiteit van elke dag plaatsen, waarin homo- en interseksuelen lijden onder identiteitsproblemen, worstelen met hun plaats tegenover God, in hun gezin of hun gemeente? Broeders en zusters die suïcidale gedachten hebben of uitvoeren, hun geloof verliezen of de kerk verlaten? Hoe moeten we kijken naar gewone christenen, die homoseksuele stagiairs weigeren, hun kinderen de deur wijzen of door kerkenraden op non-actief worden gezet omdat ze van hun kinderen blijven houden? Heteroseksuele christenen die hun geloofsenthousiasme verliezen, omdat worstelen met de manier waarop ze de door u gestelde normen moeten plaatsen in hun dagelijkse omgang met homoseksuele collega’s, vrienden of familieleden? Een worsteling naar de vraag of wat God van hen vraagt wel werkelijk moreel is? Hoe ziet u de schaamte, die over christenen ligt om te getuigen van hun geloof, omdat ze bang zijn bevraagd te worden naar hun visie op homoseksualiteit?
Hoe ziet u de gevolgen van uw standpunten onder niet-gelovigen, die in uw verklaring de bevestiging zien, dat de kerk immoreel en liefdeloos is en het kerkelijk spreken over zonde en genade hypocriet is? Niet Jezus Christus is voor hen de reden om het Evangelie de rug toe te keren, maar menselijke verklaringen over zaken, waar de Bijbel zeer summier over spreekt. Hoe plaatst u al deze slechte vruchten die voortkomen uit uw spreken over homo- en interseksuelen in het licht van de vraag of de boom van uw standpunt goed of kwaad is? Kan het zijn dat u het goede zoekt, maar dat het kwade toch dichtbij u kwam? En dat u terwijl u probeerde God te dienen, in feite het zwaard opnam tegen uw medegelovigen? U wilde deze vruchten niet, maar denkt u niet dat deze kwade vruchten, nu ze er zijn, tot meer herbezinning zouden moeten leiden? Jezus leert ons zelf immers om naar de vruchten van de boom te kijken!
Geliefde broeders en zusters, als ik uw verklaring lees, dan zie ik een werkelijke wens om God te dienen. Wat ik mis is de rekenschap van uw eigen zondigheid. U bent zo stellig, u weet zo zeker wat goed is en wat kwaad is, dat ik mij afvraag of u niet voorbijgaat aan de kern van het christelijke denken over zonde. Ik mis de reflectie op uw eigen falen en uw eigen gebrekkigheid. Bent u het niet met me eens, dat juist bescheidenheid ons als christenen zou sieren, als wij spreken over zaken, die sommige broeders en zusters zo diep raken in hun geloofsidentiteit? Zijn het niet juist de homo- en interseksuelen, die in onze tijd onze steun en support verdienen in plaats van grote woorden en stellige verklaringen? Is dat niet, waartoe we geroepen zijn: om te knielen bij Christus en te erkennen dat hij Heer is, dat hij de weg, de waarheid en het leven is en dat al ons weten en denken te weten aan het kruis is gespijkerd?
Ik roep u van harte op om uw verklaring te heroverwegen, en mee te denken over de manier waarop we als Kerk van Christus weer een licht in de wereld kunnen zijn.
In Christus verbonden,
Robert Plomp
—————————————
De auteur van deze open brief publiceerde eerder over homoseksualiteit in zijn boek Nederlander met de Nederlanders, en in een uitgebreide serie blogs over orthodoxe christenen en homoseksualiteit.